Ethiopia

Bladwijzers:

Bergen

De Amsterdamse school in 1917

De relatie Bergen – Amsterdam

De opdracht

Besluitvorming in de gemeente

Gemeenschappelijke kenmerken van de villa’s

De villa’s van J.F. Staal

De villa’s van M. Kropholler

De villa’s van G.F. La Croix

De villa’s van J.G. Blaauw

De villa’s van P. Kramer

Internationale wisselwerking[?]

Conclusie

Geraadpleegde werken

Bergen

In 1851 wordt de heerlijkheid Bergen op een veiling gekocht door Jan Jacobus van Reenen voor de somma van ƒ 156.310. Hij is de zoon van een Amsterdamse regentenfamilie en mag zich nu Heer van Bergen noemen. Hij neemt er z’n intrek in de 17e eeuwse buitenplaats ’t Hof, kinderen schenkt. Zijn oudste zoon, Jacob, gouvernante van het gezin Maria Völter. Drie jaar later wordt Jacob van Reenen benoemd tot burgemeester van Bergen.

Omstreeks 1900 vestigen zich in Bergen steeds meer kunstenaars, aangetrokken door de schoonheid van het dorp, de gunstige ligging in de Kennemer duinen niet ver van de zee, en door het kunstminnende burgemeestersechtpaar. De burgemeester laat voor zichzelf en zijn vrouw een riante villa bouwen aan de Hoflaan, waar ze ongetwijfeld vele kunstenaars, die naam maken als de Bergense School, zullen ontvangen. De van Reenens zijn inmiddels uit de villa verdwenen, de kunstenaars hangen er nu. Zij vormen er al méér dan tien jaar de vaste collectie van museum Kranenburgh. Bergen is tot vandaag een welvarend dorp gebleven, dankzij de aantrekkelijke ligging en het woningbouwbeleid van de van Reenens, dat vooral rijke bewoners naar de kuststreek lokt. Ook de belangstelling van kunstenaars en kunstminnaars voor Bergen is niet getaand, getuige de goedlopende kunstuitleen en kunsthandel.

Museum Kranenburgh organiseerde in 1997 de tentoonstelling Bouwkunst in Bergen en Bergen aan Zee, 1900 – 1940. Op de omslag van de bijbehorende catalogus prijkt een blauwdruk van Berlage’s onopvallend brave postkantoor in Bergen. Binnenin bevindt zich o.a. een blauwdruk uit 1917 van de plattegrond van Park Meerwijk, waarvoor een vijftal architekten van de Amsterdamse School [AS], 17 villa’s heeft ontworpen. De catalogus bevat ook een tabel in jaartallen van de ruimtelijke ordening vanaf 1850. Daarin wordt de realisatie van Park Meerwijk echter niet genoemd en in het lijstje gezichtsbepalende architekten komt geen AS-architekt voor, terwijl de invloed van Park Meerwijk op vele Bergense panden van na 1918 toch opvallend is, ook nu nog, getuige de in aanbouw zijnde supermarkt in het centrum van het dorp, die zowat alle kenmerken van de AS vertoont.

Een dergelijke houding ten aanzien van Park Meerwijk lijkt karakteristiek voor dit project. Na een uitgebreide bewieroking door Wijdeveld in het toen juist opgerichte blad Wendingen in 1918 en enkele nogal kritische reacties in kranten en vakbladen [zie het openingsrijmpje hierboven uit de pen van ene Candidus, in De Bouwwereld van 1918, p.310], raakte het park in de vergetelheid. In architektuurhistorische publikaties over de AS en in monografieën, ligt het zwaartepunt altijd, hoe kan het anders, op de in Amsterdam tot stand gekomen bouwwerken. Niet dat Park Meerwijk volledig wordt genegeerd, maar de aandacht die het krijgt is terloops, terwijl van een beschrijving van de afzonderlijke gebouwen al helemaal geen sprake is. Dat wekt verwondering, omdat Park Meerwijk wel aangemerkt wordt als het manifest in concreto van de theorie-arme AS. Uit gesprekken met oudere Bergenaren komt naar voren dat de villawijk in hun jeugd een no-go-area was, waar eigenlijk niemand wilde wonen. Hier en daar constateert men met pijn in het hart welke veranderingen sommige villa’s hebben ondergaan. Terrasmuren zijn afgebroken, de karakteristieke baksteen met de zo zorgvuldig uitgevoerde metselverbanden zijn witgesausd of aangesmeerd met cement, gesausd in wit, zwart of crème en waar dekkende verf toegepast behoort te worden, zijn blankgelakte luiken of deuren verschenen.

Maar er zijn ook tekenen die op een kentering wijzen. Het villapark ziet er nu weer acceptabel uit, de bewoners zijn zich ervan bewust, dat ze op een biezonder plekje in een biezondere gemeente wonen. De bevordering tot beschermd dorpsgezicht van het gehele park is aanstaande [en dat duurt maar], hoewel de villa’s, met uitzondering van villa Beukenhoek, al in 1985 in de lijst van Rijksmonumenten zijn opgenomen, inclusief de bijbehorende bruggetjes. Het een en het ander kan mogelijk aanleiding zijn tot een verder [eer]herstel van Park Meerwijk. In de periode 2001/2003 is de villa DE ARK op een zodanige wijze gerestaureerd, dat men bij de eerste aanblik getroffen wordt door de esthetische waarde van het pand, die tot dusverre kennelijk achter latere ‘verfraaiingen’ en woekerende bomen en struiken verborgen was gebleven.

Ik zal me hierna bezighouden met de ontstaansgeschiedenis van Park Meerwijk en met de herkomst van de, voor Nederlandse begrippen soms zo uitbundige vormgegeven panden. De recente restauratie van DE ARK en de welwillende medewerking van de huidige bewoners, boden een goede gelegenheid om langer stil te staan bij deze villa.

De Amsterdamse school in 1917

De term Amsterdamse School [AS] verschijnt voor het eerst in 1916 in een artikel van Jan Gratama, die onder deze naam een groep jonge architekten schaart, die zich verzetten tegen Berlage´s rationalistische opvatting van de architektuur. De betreffende architekten ontkenden echter het bestaan van een school. Nog in 1920 schrijft Blaauw daarover: ‘…de benoeming zelve is nonsens, want er wordt in dezen tijd geen “school” gemaakt, daarvoor bestaat zelfs in de groeperingen te weinig innerlijke samenhang’.

De enige spraakmakende gebouwen in Amsterdam van vóór 1917, zijn een woningblok aan de Gabriël Metsustraat van de Klerk [1912], het eerste en tweede blok aan het Spaarndammerplantsoen van de Klerk [1914 en 1917], de Arbeidsbeurs van Kramer [1915] en het Scheepvaarthuis van van der Mey, Kramer en de Klerk [1916]. In Den Helder had Kramer bovendien het Gebouw van den Bond van Minder Marinepersoneel gerealiseerd [1914]. Twee daaruit af te leiden kenmerken, die ook in Bergen opgeld doen, zijn de plasticiteit door het fantasierijke gebruik van baksteen en de variatie in venstervormen.

De twee invloedrijkste architekten van de AS, de vrienden Michel de Klerk en Piet Kramer, waren in 1917 nog maar enkele jaren lid van het genootschap Architectiura et Amicitia [1914 en 1915], terwijl het eerste nummer van Wendingen, dat als spreekbuis voor de AS zou dienen, pas in januari 1918 zou uitkomen. Beide architekten waren niet ‘hoog’ opgeleid, geen theoretici maar tekenaars en doeners. De AS zou ook een theorie-vijandige beweging blijven, zonder een manifest à la De Stijl of het iets latere Nieuwe Bouwen.

De scheepsbouw als inspiratiebron voor hun ontwerpen, is in de beginjaren van de AS opvallend. De Klerk had al in 1912 een affiche getekend in het kader van een ontwerpwedstrijd ter gelegenheid van de Eerste Nederlandse Tentoonstelling op Scheepvaartgebied [E.N.T.O.S.] in Amsterdam in 1913. Zijn ontwerp, Gouden Eeuw, behoorde tot de beste vier. Bij die gelegenheid is wellicht zijn bewondering ontstaan voor het handwerk en het vakmanschap van de scheepsbouwers uit de 17e eeuw, de bouwers van de dikbuikige handelsschepen, waarmee Nederland de zeeën bevoer en waaraan het land zijn welvaart te danken had. Dergelijke schepen worden ook nu nog grotendeels handmatig nagebouwd en nog steeds trekken drommen bezoekers naar de werf in Lelystad, vol bewondering voor de hervonden ambachtelijkheid van toen. In de ornamentering van het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade is de invloed van de scheepsbouw vanzelfsprekend aanwezig, vanzelfsprekender dan in het derde blok aan het Spaarndammerplantsoen, dat in 1917 op stapel lag en door de buurtbewoners al snel Het Schip gedoopt werd. En hoewel Michel de Klerk in Bergen de grote afwezige is, is zijn spirituele aanwezigheid zeker naspeurbaar, vooral in de ontwerpen van Staal en Kropholler.

Deze bewondering voor het ambacht, voortkomend uit de Arts en Crafts beweging en de Art Nouveau, in combinatie met de algemeen heersende afkeer van de 19e eeuwse neostijlen en de fantasieloze particuliere massabouw in de zich snel uitbreidende steden, brengt hen ertoe te zoeken naar nieuwe bouwvormen, die de architektuur weer tot kunst moest verheffen en de architekt tot kunstenaar.

De relatie Bergen – Amsterdam

De relatie met Amsterdam zal vanwege de Amsterdamse origine van de patriciërsfamilie van Reenen, hecht zijn geweest. Binnen de vereniging Architectura et Amicitia ontmoetten architekten van de AS niet alleen elkaar maar ook andere kunstenaars en schrijvers, waaronder die uit de bergense kunstenaarskolonie. Al in 1906 ontwerpt Berlage, op initiatief van Maria Völter, een dorpskern met een groot hotel voor Bergen aan Zee [afgebroken in 1943 ten behoeve van de Atlantik Wall] en in 1909 bouwt hij het nog steeds funktionerende postkantoor van Bergen. In 1912 schenkt de burgemeester het terrein voor het huidige hertenkamp aan de gemeente en brengt zijn grootgrondbezit onder in een haagse N.V. Het dierenverblijf in het hertenkamp wordt ontworpen door Maurits Plate, directeur van de Bouwmaatschappij Bergen uit Amsterdam, die het jaar daarvoor al een huis in Bergen had gebouwd voor de dichter Adama van Scheltema. Een van Berlage’s leerlingen, J.F.Staal, die in Amsterdam een kantoor had gebouwd voor de tegel- en kunsthandelaar Arnold Heijstee, wordt nu door hem benaderd voor de villabouw in Park Meerwijk.

De opdracht

De tegelhandelaar Arnold Heijstee [1876/1941] koopt in 1915 een stuk grond in Bergen en verzoekt de architekt van zijn kantoor in de Reguliersdwarsstraat, J.F. Staal, om daarvoor een villapark te ontwerpen. De opdrachtgever stelt als enige voorwaarde dat de voorraad tegels uit zijn Amsterdamse magazijnen in ruime mate moet worden toegepast, hetgeen eerder een gunst lijkt dan een dwingend voorschrift, gezien de materiaalschaarste tijdens de eerste wereldoorlog. Staal nodigt op zijn beurt vier collegae uit, J.F. la Croix, P. Kramer, C.J. Blaauw en zijn eigen assistente Margaret Kropholler, Nederlands eerste vrouwelijke architekt en Staal’s latere echtgenote. Binnen de gestelde budgettaire grenzen genieten ze volledige vrijheid om hun ideeën in de praktijk om te zetten. Nadat de schetsontwerpen door B&W van Bergen waren goedgekeurd, werd de bouw in 8 maanden voltooid tegen een kostprijs van ƒ350.000.

Meestal wordt de rechthoekige plattegrond van Park Meerwijk staand afgedrukt, wellicht omdat de namen van de architekten dan goed leesbaar zijn. Hier is de tekening 90o gedraaid. In het origineel van de hand van J.F.Staal zijn de kavellijnen summier ingetekend. Het gebied heeft grofweg de vorm van een rechthoekig trapezium, ingesloten aan de noord-, west- en zuidzijde door respektievelijk de Studler van Surcklaan [niet: Surchlaan zoals de tekening vermeldt], de Meerweg en de Lijtweg. Aan de oostzijde wordt de begrenzing aan het oog onttrokken door de achtertuinen van de panden aan de Meerwijklaan. Het park wordt van oost naar west doorsneden door de Broekbeek die haaks uitmondt in de tochtsloot, parallel aan de Meerweg. De enige toegangsweg, aan de noordzijde, is de Meerwijklaan.

Aangezien het een onbebouwd stuk bosgrond betrof en er geen sprake was van omringende bebouwing, genoot Staal een grote mate van vrijheid bij het bepalen van de verkaveling. Wel moest hij rekening houden met het feit dat het om landhuizen en villa’s ging, een luxe vorm van bebouwing, hetgeen impliceerde dat elk pand ruim van opzet moest zijn met voldoende ruimte eromheen voor tuinaanleg, struiken- en boomaanplant om de villa’s riant tot hun recht te laten komen. Daar het hier een huurproject betrof, moest het aantal panden echter groot genoeg zijn om de huuropbrengst in overeenstemming te brengen met de gedane investeringen. Dit probleem heeft Staal opgelost door in het betrekkelijk kleine park ook dubbele landhuizen, een driedubbele villa en drie schakelvilla’s onder te brengen. De rode lijnen in de plattegrond geven de vermoedelijke hulplijnen weer die Staal heeft getrokken bij het indelen van de percelen.

Evenwijdig aan de Lijtweg loopt een lijn, waarvan de lengte twee maal de afstand tot de Lijtweg bedraagt. Vanuit het snijpunt van deze lijn met de tochtsloot trekt hij een tweede lijn, evenwijdig aan de Studler van Surcklaan. Langs deze lijnen liggen de erfscheidingen van ten minste acht bouwkavels. Het midden van de Lijtweg-parallel neemt Staal kennelijk als centraal punt, aangezien de bissectrice van de hoek Lijtweg/Meerweg en de verlengde lijn van het onbebouwde perceel aan de Studler van Surcklaan hierin samenvallen en omdat dit punt ook het hart vormt van de daar gesitueerde dubbele villa. Dit centraal gelegen pand wordt omgeven door vier gebouwen, samen negen villa’s die als negen manen rond een planeet cirkelen met daaromheen zes satellieten die de trapeziumlijn volgen. De cirkel is ten opzichte van het centrale pand iets naar het noord-oosten verschoven omdat daar meer ruimte aanwezig is in de trapeziumvormige plattegrond. Zo komt een evenwichtige verdeling van de bouwwerken in de ruimte tot stand, die een maximale privacy waarborgt. Wat zowel bij de percelen en de daarin getekende tuinpaden als bij de omtrekken van de plattegronden opvalt, is de hang naar symmetrie, daar waar de situatie het toelaat.

Het middelpunt van het park wordt gevormd door een dubbel landhuis van la Croix [VIII+IX]. Het pand en de tuinpaden zijn symmetrisch van opzet en dat zou ook voor de kavel zelf hebben gegolden als de beek ter linkerzijde dat niet had verhinderd. De as van symmetrie loopt door in de tegenoverliggende dubbele villa van Kropholler [V+VI] en ook hier veroorzaakt de beek een minimale afwijking. Rechts van het middelpunt liggen de drie geschakelde villas van Staal [X+XI+XII]. Terwille van de duidelijkheid moet de tekening nogmaals 90o worden gedraaid, zodat duidelijk wordt dat alleen de linkerhoek bij villa XII de symmetrie verstoort.

In de rechter benedenhoek werkt zelfs de tochtsloot mee om de symmetrie te waarborgen. De as loopt diagonaal door de vierkante begrenzing van de kavel en nu is de opgang naar de voordeur het enige verstorende element. De voorgevel van de stervormige plattegrond van Blaauw [op de tekening tot BAAUW verhaspeld] is dus gericht naar de hoek van de Meerweg en de Lijtweg. Links daarvan ligt de kavel die door Kramer is ingevuld [XIII+XIV+XV]. Hij lijkt zich iets minder te bekommeren om de symmetrie. De beide hoekvillas voldoen daaraan nog wel, maar het middenpand niet meer. Omdat het gehele complex bovendien iets naar links is verschoven om voldoende afstand tot de buren te waarborgen, wordt de symmetrie in de kavel verwrongen. De drie befaamde kramerbruggetjes liggen daardoor niet op gelijke afstand over de tochtsloot en het beekje dat erin uitmondt moet om dezelfde reden even ondergronds. Op die plek gaat de symmetrie van het geheel teloor en dat geldt ook voor het kaveltje ernaast [XVII], dat eveneens door Kramer is bebouwd. De plattegrond van het betreffende landhuisje is echter wel symmetrisch, evenals het tussen de panden XVII en III liggende onbebouwde perceeltje, dat onderdeel lijkt uit te maken van de openbare ruimte. Op het exemplaar van de plattegrond in het Regionaal Archief in Alkmaar, is dit perceel wit gelaten. Op de centrale as liggen een vijver en een pad erheen, haaks op de Studler van Surcklaan.

Op de overige kavels is van symmetrie geen sprake meer. De panden I t/m IV staan op onregelmatig gevormde percelen, pand VII op een rechthoek, hetgeen nog niet wil zeggen dat ze een willekeurige positie innemen. De BARK van Staal [I] staat haaks op de Studler van Surcklaan, DE ARK van Staal [II] en villa Boschlust van Blaauw [III] evenwijdig aan dezelfde laan en de villa’s Beek en Bosch van Blaauw [IV] en Beukenhoek van Kropholler [VII] evenwijdig aan de Meerwijklaan. Evenwijdig aan de ingang van het park ligt nog het tuinhuisje [IIA] van villa DE ARK, het enige pand dat zich overtuigend aan de symmetrie onttrekt.

Enige bevreemding wekt het perceel in de n.o.-hoek, dat wel is omlijnd doch in de praktische uitwerking geheel buiten Plan Meerwijk is komen te vallen. Op de blauwdruk, die zich in het gemeente-archief van Bergen bevindt, heeft Staal met potlood enige correcties aangebracht. In de genoemde n.o.-hoek is een gehele plattegrond van een villa, eveens met potlood, gearceerd ingetekend. Dit zou kunnen betekenen dat men overwoog 18 in plaats van 17 landhuizen te bouwen. Dat zou ook verklaren waarom Margaret Kropholler een vierde ontwerp voor een landhuis in Park Meerwijk heeft getekend, dat veel gelijkenis vertoont met no VII, villa Beukenhoek. Dit ontwerp, De BARK geheten, is gedateerd april 1918, de plattegrond van de villawijk van Staal is van 1917. Dit 18e pand zou derhalve door Staal kunnen zijn toegevoegd. Daar komt bij dat pand no I, oorspronkelijk de naam Het Strijkijzer droeg. Margaret Kropholler heeft de naam van haar ontwerp kennelijk overgedaan aan Staal, een gelukkige herdoop, De BARK en DE ARK aan de ingang van het park, klinkt immers welluidender en heeft meer cachet dan het oubollige strijkijzer. De plattegronden van haar en zijn bark hebben verder weinig met elkaar gemeen. Een tweede aanwijzing voor de bouw van een 18e villa valt af te leiden uit de notulen van de vergaderingen van B&W, geresumeerd in de hieronder opgenomen tabel.

Besluitvorming in de gemeente

In het jaar volgend op de aankoop van het stuk beboste grond door Arnold Heijstee, vinden we in de archieven een eerste aanwijzing van enige bemoeienis van de kant van de gemeente. Ze spant zich in om in dat gebied riolering aan te leggen, hetgeen blijkt uit een brief van B&W, gedateerd 16 november 1916 aan de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij te Amsterdam, waarin de gemeente o.a. verzoekt om toestemming voor de aanleg van een rioolbuis onder de spoorlijn Bergen – Bergen aan Zee.

De bouwvergunningen voor de betreffende villa’s worden verleend tijdens zeven zittingen van het college van Burgemeester en Wethouders in de periode van 30 november 1917 tot 7 juni 1918. Het college bestaat uit drie personen, burgemeester J. van Reenen en de wethouders J. Oldenburg en J. Swaan. Oldenburg wordt echter regelmatig als absent genoteerd om gezondheidsredenen. De goedkeuringen worden steeds verleend op voorspraak van de gemeentearchitekt C. Stuurman. De verslaglegging is begrijpelijkerwijs zeer summier. Van een interessante discussie tussen één burgemeester en één aanwezige wethouder kan nauwelijks sprake zijn geweest en van enige weerstand in de gemeenteraad tegen het gebruik van de grond, die kort tevoren nog het persoonlijk eigendom van de burgemeester was, moet men zich ook geen al te grote voorstelling maken. Vele zaken Park Meerwijk betreffende, zullen op informele wijze zijn geregeld. De punten uit de notulen van de vergaderingen van B&W, die van betekenis zijn voor ons onderwerp, heb ik samengevat in de hiernavolgende tabel.

datumnotulennummersaantal
30–11–‘17de gemeente-architekt C. Stuurman, legt een bouwplan over van een villapark, aan te leggen door de heer A.M. Heijstee. De burgemeester tekent bezwaar aan, omdat de wegen slechts drie meter breed zijn. De gemeente kan zulke smalle wegen niet in eigendom of in onderhoud nemen.
Bouwvergunningen worden verleend o.a. aan A.M. Heijstee te Amsterdam tot oprichting van een dubbel landhuis, drie buitenhuizen, en een dubbele villa met twee zomerhuisjes, te bouwen in het z.g. Heijsteepark.
5+6
10+11+12
8+9
7
04-01-‘18vergunning voor 3 landhuizen aan de Studler van Surcklaan en de Meerweg [o.m. no’s 3 en 16], te bouwen in het z.g. Heijsteepark.
[Het ontbrekende villanummer blijkt na turving, no 4 te zijn. Tp]
3+4+163
11-01-‘18vergunning voor 2 landhuizen aan de Studler van Surcklaan en de Meerweg, architecten Ma Kropholler en J.F. Staal.1+72
31-01-‘18vergunning tot de bouw van 3 aaneengebouwde landhuizen in het Heijsteepark. [Hoewel de nummers hier niet vermeld worden, moeten het wel de drie van Kramer zijn. Tp]13+14+153
08-02-‘18vergunning tot de oprichting van een landhuis in het z.g. Heijsteepark21
02-05-‘18vergunning tot stichting van een villa in het z.g. Heijsteepark171
07-06-‘18vergunning tot oprichting van een landhuisje aan de Studler van Surcklaan, hoek Meerweg. Vergunning aan dezelfde persoon tot oprichting van een tuinhuisje aan dezelfde laan.?1
  Totaal:18

De ontbrekende nummers XIII, XIV en XV, aan de Meerweg 1, 3 en 5, zijn de drie-onder-een-kap landhuizen van Kramer, genaamd Tamelone, Mevena en Rogier, die al in september 1922 door brand zijn verwoest. De indrukwekkende rieten overkapping zal daaraan niet vreemd zijn geweest. Aan deze panden zal ik verder geen aandacht schenken maar afgaande op de foto uit 1918 lijkt het me een groot verlies voor het park.

Gemeenschappelijke kenmerken

 

Wat alle panden gemeen hebben is in de eerste plaats hun landelijke karakter en ligging. Vooral in de zomermaanden zijn ze optisch van elkaar gescheiden door een dicht gebladerte van bomen en struiken. De enige openbare weg die het Park doorsnijdt is de Meerwijklaan, die op Staal’s plattegrond wel is ingetekend maar nog niet van een naam voorzien. Zowel deze laan als alle paden en oprijlanen waren aanvankelijk ongeplaveid, hetgeen nu niet meer het geval is door het toegenomen autobezit. Het ontbreken van geplaveide bermen of trottoirs, ook op de omringende wegen, sluit aan bij het landelijke karakter van vele andere wijken in Bergen. In de bermen groeien grassen, kruiden, stinse planten en bolgewassen. De bermen vragen veelal weinig onderhoud vanwege de schrale zanderige grond en de overvloedig aanwezige schaduw van de bomen.

De enige architekt die geen gebruik gemaakt heeft van stro als dakbedekking voor zijn dubbele landhuis, is la Croix. DE ARK en de drie geschakelde villa’s van Staal lenen zich met hun platte daken per definitie noch voor stro noch voor pannen. Hoewel de aanwezigheid van een schoonheidcommissie in Bergen nog jaren op zich zou laten wachten, moest er voor het gebruik van strooien daken toch dispensatie worden verleend, omdat een gemeenteverordening bepaalde dat deze vorm van dakbedekking uitsluitend voor boerderijen was gereserveerd en daarvan waren er vele in het van oorsprong boerendorp. Hoewel de strooien daken van de villa’s in overeenstemming waren met het karakter van het dorp, constrasteren de golvende lijnen, die soms tot bijna op de grond doorlopen, sterk met de strakke piramides van de boerderijen in Bergen en omgeving.

Het spreekt haast voor zich dat de buitenmuren overal uit baksteen zijn opgetrokken, in halfsteensverband, vaak gecombineerd met kruisverband. DE ARK is wat dat betreft een uitzondering, waarover later. De BARK, Beukenhoek, Meezennest / Meerlhuis en De Hut [Tyltyl] ontberen gepotdekselde betimmeringen, bij het schuurtje Mytyl en de overige panden is de bruin gecarbolineümde potdekselarij overvloedig aanwezig en op het snijpunt van twee wanden vaak opvallend vormgegeven. Deze houten bekleding kan overigens net zo goed zijn afgeleid van de boerderijbouw en de bijgebouwen, als van de eerder gesuggereerde 17eeeuwse botenbouw.

De overal witgeschilderde vensters, raamlijsten en roeden vormen kontrastrijke accenten in muren, deuren en balkons. De horizontale vormgeving van de vensters of in de roedenverdeling, zo kenmerkend voor de AS, is bijna overal aanwezig. Opvallend is dat bij de drie villa’s van Kropholler elke vorm van roedenverdeling ontbreekt en bij haar partner Staal slechts sporadisch voorkomt. Dat mogen we op het conto van Kropholler schrijven, die met haar praktische huishoudelijke instelling het aantal te lappen ruitjes in gedachte heeft gehad.

Al met al zijn er voldoende gemeenschappelijke kenmerken om het met Kohlenbach oneens te zijn en het villapark een visuele eenheid toe te kennen en dat ervaart de bezoeker ook. De villa’s die de plaats hebben ingenomen van Kramer’s door brand verwoeste drie-onder-een-kap, maken door de contrastwerking met de AS-villa’s een bijna saaie indruk en komen over als Fremdkörper in deze omgeving.

Om ook de contrasten tot uitdrukking te laten komen zal ik hierna uitvoerig ingaan op de zojuist gerestaureerde villa DE ARK van J.F. Staal en daarna, zij het wat bescheidener op de andere architekten, waarbij ik me hoofdzakelijk beperk tot de van de openbare weg af zichtbare delen.

J.F. Staal

 

In de winter van 2003 is de restauratie van DE ARK voltooid. In verband met de bouwaktiviteiten waren de struiken en bomen die de villa belaagden, verwijderd of gesnoeid, waardoor het zicht op het pand optimaal was. Vergeleken met de situatie van 1918 zijn in het interieur belangrijke wijzigingen aangebracht om het pand voor nu en in de toekomst bewoonbaar te laten blijven. Aan de buitenzijde is de situatie van 1918 nagenoeg volledig hersteld op één detail na, de loggia aan de tuinzijde is in de woonkamer geïntegreerd gebleven. De later toegevoegde garage is vervangen door een bescheiden schuurtje. De nieuwe garage ligt op een onopvallender plaats in de achtertuin.

Het tuinhuisje [IIA]is een opvallende verschijning aan de ingang van Park Meerwijk. Het ligt met de achterzijde naar de Studler van Surcklaan, waardoor de driehoekige plattegrond direkt opvalt. Één zijde is geïntegreerd in het lage tuinmuurtje, dat met een kleine onderbreking doorloopt tot in het woonhuis. Het voordeel van deze integratie is, dat de voorgevel van het tuinhuis niet op de villa is gericht maar op de tuin, zodat de glazen toegangs-deur aan de blikken van voorbijgangers wordt onttrokken. De voorgevel ligt nu bovendien op het zuid-oosten in plaats van op het zuiden, zodat bij de hoogste zonnestand de deur wordt afgeschermd door de plastisch vormgegeven rieten kap, die zò ver overhangt dat ook de vensters in de zijgevels gedeeltelijk worden overschaduwd.

Het vertikale deel van de overkapping maakt zelfs een licht golvende beweging naar binnen, waarbij de vrouwelijk organische splitsing in het midden toegang verleent tot de glazen deur. Wie hierdoor naar buiten treedt moet zich wel steeds opnieuw herboren voelen. De voorgevel is verder betimmerd met bruine gepotdekselde delen. De vrouwelijke lijnen aan de voorzijde contrasteren met de scherpe mannelijke hoek aan de achterzijde, die wordt afgesloten met een stevige steunbeer, aan de bovenzijde doorboord door de nokbalk.

Tesamen vormen ze een gestyleerd fabelwezen, waarvan de expressiviteit wordt verhoogd door de uitstekende strekkenlagen en het diepliggende voegwerk. In combinatie met het strooien dak zou men het ook als één groot tweeslachtig fabeldier kunnen opvatten, met in het zonlicht glanzende schoften. Het metselwerk daaronder is uitgevoerd in kruisverband, dat echter door de diepliggende voegen aan zeggingskracht heeft ingeboet. Het zet zich naadloos voort in de lage tuinmuur, die ons de weg wijst naar de villa.

De noordzijde van de villa toont grote muurvlakken, doorbroken door sterk van elkaar verschillende venstermodellen, waarvan de plaatsing duidelijk maakt dat we met twee bouwlagen te maken hebben. Horizontaal zou men de gevelwand in drieën kunnen delen. Het linker deel heeft op de b.g.g. twee geschakelde staande vensters. De afgeschuinde muur daarboven eindigt in een plat dak, waarachter een tweede, enkele meters naar achteren wijkende muur van een volgend bouwdeel verschijnt, waarop aan de wegzijde de vergulde naam DE ARK prijkt en dat aan de tuinkant een gepotdekselde uitbouw vertoont.

Het middendeel wordt ter rechterzijde doorbroken door een langgerekt staand venster, waarvan de zigzaggende roedenverdeling vertelt, dat zich hier het trappenhuis bevindt. Het steekt boven het linker en rechter deel uit, waardoor er twee zijwanden ontstaan die zijn gevuld met van hieruit niet zichtbare, geschakelde vensters om het trappenhuis verder te verlichten. Dit deel wordt afgesloten met een zadeldak.

Het rechter deel heeft weer een plat dak op dezelfde hoogte als het linker bouwdeel, nu echter uitkragend en geaccentueerd door een boeiboord, dat rust op drie geschakelde horizontale vensters, zo hoog geplaatst om de privacy in de badkamer te waarborgen. Het matglazen raam in het ovale venster op de b.g.g. duidt op de aanwezigheid van het toilet. Oorspronkelijk was dat ook zo. Nu is het toilet iets naar rechts opgeschoven en verlicht het ovale venster de hal [zie de b.g.g. op de bijlage]. Waar een hal is, moet ook een voordeur zijn en pas nu wordt men zich, naar links of rechts bewegend, gewaar dat dit rechter bouwdeel een meter naar voren springt, waardoor er links een zijmuur ontstaat waarin de voordeur is verborgen.

Deze trompe-l’oeil wordt veroorzaakt doordat het muurvlak ter linkerzijde niet met een rollaag is afgesloten, waardoor het lijkt aan te sluiten op het venster in het trappenhuis. De rollaag verschijnt pas aan de onderzijde van dit raam en steekt daar schuin omlaag naar buiten, waardoor de muur ook daar lijkt aan te sluiten op de schuine onderkant van de zigzaggende roedenverdeling. In werkelijkheid springt deze muur dus een meter naar voren en vormt hij, daar waar de rollaag begint, de naadloze overgang van villamuur naar tuinmuurtje, dat net als bij het tuinhuisje uit de gevel lijkt te groeien. De boog van het muurtje wordt voortgezet in het aansluitende tuinpad, dat uitkomt in een doorbreking van de eerstgenoemde tuinmuur tussen tuin- en woonhuis. De ruimte tussen de beide tuinmuren is opgehoogd met tuinaarde en beplant. Aardig is, dat het zo ontstane niveauverschil tussen tuin en openbare weg zich voortzet in het interieur, ook dáár moet men van de hal naar de keuken, twee treedjes naar beneden. Dat verklaart tevens waarom de geschakelde vensters in de afgeschuinde rechterhoek op de b.g.g. lager liggen ten opzichte van het ovale venster in de hal. Door de herstelde afgeschuinde hoek heeft men vanuit de keuken een onbelemmerd uitzicht op de tuin en het tuinpad naar de voordeur.

Een tweede faktor die het optische misverstand bevordert, is het geraffineerde metselverband, dat alle aandacht opeist en de grote, de facto saaie muurvlakken, omtovert tot een intrigerend mozaïek. De helder gevlamde rood-blauwe bakstenen tonen hier nu eens niet alleen hun vier zijden, maar laten zich ook van hun mooiste kant zien, van boven of van onderen. Ze vormen een diagonaal strepenpatroon, dat vanaf links en rechts omhoog loopt naar het midden en dat ter hoogte van het trappenhuisvenster op elkaar lijkt aan te sluiten.

Het mozaïek-achtige verband vertoont per metsellaag de volgende sequens: 2 gekantelde koppen, 2 strekken, 2 gekantelde koppen, 1 gekantelde strek, waarbij elke laag een klezoor [=1/4 steenlengte] verspringt ten opzicht van de vorige, zodat dezelfde sequens zowel horizontaal als vertikaal kan worden afgelezen en het metselverband in het rechter bouwdeel is gespiegeld ten opzichte van het linker en het middendeel, een meesterlijk staaltje vakwerk, waarbij de aandacht van de metselaar geen ogenblik mocht verslappen. Het diagonale strepenpatroon wordt vooral door de gekantelde strekken bepaald, waarbij het metselmozaïek als geheel ten volle tot uitdrukking komt door het contrasterende, platvolle voegwerk.

Als men via de Meerwijklaan de westzijde benadert, verandert de aanblik van de villa volkomen. Van hieruit wordt duidelijk hoe de verschillende bouwdelen in elkaar steken. Het centrale deel bestaat uit een zeer langgerekt, rechthoekig blok met aan de achterzijde de reeds vermelde gepotdekselde uitbouw en aan de straatzijde een gemetselde uitbouw, spits toelopend maar met een stompe neus en voorzien van een zinken lessenaarsdak. Deze uitbouw is bepalend voor de naamgeving. Het verleent het centrale deel inderdaad het aanzien van een ark, een indruk die wordt versterkt door de nietige trapeziumvormige patrijspoortjes aan weerszijden van de uitbouw en de vier schoorstenen op de hoeken van het enorme platte dak.

De beeldspraak voortzettend zou de zigzaggende daklijn van de uitgebouwde keuken het gevolg zijn van de boeggolf van het vaartuig. De breedte van de keuken en de aansluitende bijkeuken beslaat in drie golfbewegingen de uitbouw aan de noordzijde, vanaf de reeds genoemde afgeschuinde hoek, het centrale bouwblok en de uitbouw aan de zuidzijde. Deze laatste uitbouw omvat op de b.g.g. de bij de woonkamer getrokken loggia met daarboven het balkon van een der drie slaapkamers. De metamorfose na het terugrestaureren is aan deze kant wel het meest spectaculair. De bovenzijde van DE ARK was vóór de verbouwing gedeeltelijk gestuct en geschilderd, de uitbouw met de stompe neus aan één zijde en aan de voorzijde gepotdekseld, evenals het balkon. De keuken was afgedekt met gegolfde dakpannen en de muurvlakken tussen de ramen waren weer gepotdekseld, terwijl de bovenranden van alle bouwdelen waren voorzien van witgeschilderde boeiboorden, nu vervangen door zinken afdichtingen tegen het regenwater.

De keuken, traditioneel een onaanzienlijk en van de openbare weg af nauwelijks waarneembaar deel van een woonhuis, ligt hier trots aan de weg als het schoonste, plastisch gevormde woondeel, waarvan de symmetrie slechts wordt doorbroken door de bijkeukendeur en de in het metselwerk geïntegreerde brievenbus. Ook hier is de zorg, aan het metselwerk besteed, weer opvallend. De diagonale lijnen ontmoeten elkaar nu echter niet, zoals in de noordgevel, maar ze lopen uiteen, omhoog vanuit het midden, zoals de gespleten boeggolf van een voortvarend schip. Ook in de bouwdelen boven de keuken lopen die wijkende lijnen door. De scheidslijn tussen de lijnen zou in de stompe neus van de boeg door het midden moeten lopen, maar daarvoor heeft Staal geen bevredigende oplossing kunnen bedenken, ze lopen omhoog van rechts naar links. De dakbedekking van de keuken bestaat uit rechthoekige terracotta tegels, die zich soepel voegen naar de golvende daklijnen, allengs vervagend tot een rechte lijn boven de keukenvensters. Voor de drie nokken zijn aparte vorsten gebakken met een knik overlangs. De middelste nok loopt vertikaal door over de stompe hoek, gevormd door de muurvlakken van de keuken. Ook de daktegels lopen door naar beneden en lopen vanaf de onderkant van de vensters uit in een zelfde stompe hoek als de boeggolf op het keukendak en zelfs het aantal rijen hangende tegels [15] komt overeen met het aantal op het dak.

Hangende dakpannen vormen weliswaar geen uitzondering in bouwwerken van de AS, maar hier hebben we werkelijk te maken met een vertikale voortzetting van het dak, hetgeen wordt onderstreept door de wonderlijke wijze waarop het regenwater wordt afgevoerd. Vanaf het dak loopt het in de zinken goten boven de vensters, die naar het midden toe schuin aflopen. Daarna worden ze omgevormd tot verborgen regenpijpjes achter de vensterstijlen en komen onderaan weer als goot tevoorschijn om het water af te voeren schuin langs de daktegels, zoals het een dakgoot betaamt, tot op het snijpunt van de beide gevelvlakken, van waaruit het water de tuin instroomt en de beplanting bevloeit, die in deze zanderige grond niet gauw last zal hebben van een overdosis aan vocht. De hervonden eenheid in deze gevel is vooral te danken aan de helderrode kleur van de daktegels en de blauwgrijze kleur van het zink, die fijnzinnig harmoniëren met de overeenkomstige tinten in de baksteen.

Ook de zuidgevel heeft alleen al door de verwijdering van het stucwerk en de overdaad aan gepotdeksel zijn expressiviteit herwonnen. De uitgebouwde loggia is niet naar de oorspronkelijke funktie teruggerestaureerd maar onderdeel van de woonkamer gebleven. Spectaculair is evenwel de wijze waarop de opening in de loggia-muur is omgevormd tot een venster. Vorige bewoners hadden deze opening voorzien van een metalen raamlijst met roedenverdeling. Dankzij een foto in het Nederlands Foto Archief heeft men de oorspronkelijke vorm teruggevonden. Door het thermopane-glas kaal in de muur te plaatsen, blijft zichtbaar dat deze opening oorspronkelijk niet als venster was bedoeld. Twee fraai gestroomlijnde, houten armen drukken vanuit de rollaag de bovendorpel en drie lagen metselwerk in het midden omhoog. Dit muurvlak gaat, net als bij het tuinhuis en de voordeur, naadloos over in een tuinmuur, die schuin naar beneden lopend tot aan de achterzijde van de villa, een betegeld terras omsluit.

In de verdieping daarboven ziet men een serie geschakelde vensters, 1×4, 1×2 en 1×4, hetgeen de aanwezigheid van drie slaapkamers verraadt. Van de vier vensters uitkomend op het balkon, maken de linker twee deel uit van openslaande deuren, die aan het zicht worden onttrokken door de balkonmuur. De andere twee ontbraken oorspronkelijk, omdat zich daar een inpandige loggia bevond, waardoor de belendende twee slaapkamers toegang hadden tot het balkon. Het potdekselwerk beslaat uitsluitend de delen van de villa met een slaapfunktie, wat ook geldt voor de oostgevel aan de tuinzijde.

De oostgevel is vanaf de openbare weg niet waar te nemen [zie daarvoor de bijlage], tenzij men het villapark verlaat en met een grote omweg driemaal rechts afslaat, waarna men aan het eind van een doodlopende weg door de tralies van het hek, enig zicht heeft op alle vier de ter sprake gebracht bouwdelen. De voornaamste aanpassingen betreffen weer het verwijderen van boeiboorden, het vervangen van dakpannen door terracotta leien, het afbikken van stucwerk en de wederopbouw van de schoorstenen.

Aan de linkerzijde staat het laagste bouwblok dat de voormalige loggia en het balkon omvat. De open zijde van de loggia is thans afgesloten met een raam en een deur, die toegang verleent tot het betegelde terras. De minimale omkadering van venster en deur is weliswaar niet in overeenstemming met de stijl van de AS, maar laat daardoor de oorspronkelijke situatie zoveel mogelijk intact en maakt tegelijk duidelijk dat dit een moderne aanpassing is.

Daarna volgen de drie geledingen van het hoofddeel, beneden doorbroken door openslaande deuren met een roedenverdeling waaraan zelfs aanhangers van De Stijl enig genoegen zouden kunnen beleven. Daarboven de gepotdekselde uitbouw van de slaapkamer, van onderen schuin aansluitend op de gevel, met twee geschakelde vensters en een leien lessenaarsdakje en tenslotte het van stucwerk bevrijde muurdeel met aan weerszijden de opnieuw opgemetselde schoorstenen, waardoor het hoofdbouwdeel ook het hoogste en voornaamste deel van de villa is geworden.

Het derde deel bestaat uit een blinde muur op de b.g.g. met daarboven een lessenaarsdak met leien dakbedekking, eindigend in een plat dak. Dit is het deel dat we in de noordgevel omschreven als De afgeschuinde muur daarboven eindigt in een plat dak. Daarbovenuit torent het trappenhuis met zijn horizontale glas-in-lood vensters en eveneens met leien bedekte zadeldak.

Tenslotte volgt het terugspringende, iets meer dan een meter brede bouwdeel, waarin zich de voordeur bevindt en waarvan de buitenmuur overgaat in het schuin aflopende en van hieruit convexe tuinmuurtje. Een en ander levert de paradoxale situatie op, dat de voordeur slechts zichtbaar is in de achtergevel, althans in een traditioneel vocabulaire. Hoe verder men vordert met de beschrijving van de villa, hoe problematischer men de traditionele naamgeving ervaart. De volledig geëmancipeerde keuken bijvoorbeeld, het meest in het oog springende, expressieve deel van de villa, ligt aan de straatzijde, die we per definitie als voorgevel bestempelen. De brievenbus, traditioneel geïntegreerd in de voordeur, is naast de bijkeukendeur in de muur geïntegreerd. De voordeur in de noordgevel zou men ook de zij-ingang kunnen noemen, ware het niet dat hij in een der achtergevels is geplaatst, waardoor de voordeur tegelijk achterdeur, zijdeur en tuindeur is.

Van het interieur wil ik slechts één onderdeel ter sprake brengen, teneinde de privacy van de bewoners zoveel mogelijk intact te laten. Het betreft de plaatsing van de open haard en de hobbykelder. In de huiskamer, aan de keukenzijde, is de open haard enkele meters naar voren geplaatst, aan weerszijden loopt een trapje omhoog om een niveauverschil van 90 cm te overbruggen naar een klein platform. Destijd was dit in de winter wellicht het behaaglijkste zitje in huis, maar met de moderne verwarmingstechnieken heeft het z’n zin verloren en lijkt het eerder uit te nodigen tot het opvoeren van een klucht. Daaronder is de keukenvloer 110 cm uitgediept, zodat er een tussenruimte ontstaat van 2 meter hoog, geheel in open verbinding met de keuken en daarom afgeschermd met een hekje. Middels een trapje daalt men af naar wat men nu de eetkelder heeft genoemd, maar waarin het niet echt gezellig dineren is. De afbraak en nivellering van het geheel vormt een van de weinige voorstellen, die door de Dienst Monumentenzorg zijn afgewezen, omdat men vindt dat het de woonfunktie niet belemmert en men het tot een van de karakteristieken van het pand rekent. De bewoners kunnen zich in elk geval troosten met het bezit van een huiskamer, waarvan de vormgeving zijn weerga niet kent. Bovendien verdienen zij en hun adviseurs niets dan lof voor de voorbeeldige manier, waarop zij bij de restauratie te werk zijn gegaan.

Rechts van de entree tot het villapark staat de BARK, evenwijdig aan de Meerwijklaan. De relatie tussen de naam en de vorm van de villa springt hier dadelijk in het oog. Van de strakke lijnvoering in DE ARK, waar Staal zich een waardig leerling van Berlage toont, is hier geen sprake. De lijnen van het strooien dak, dat in principe een schildvorm heeft, lopen vloeiend naar beneden en gaan aan de achterzijde vertikaal door over de verdieping, die aan de voorzijde met zijn ronde boeg door een zee van riet lijkt heen te breken, want ook de uitbouw op de begane grond is afgedekt met riet dat als een reusachtige boeggolf wordt opgestuwd tot vlak onder de dakrand. Het aantal met riet overdekte vierkante meters overtreft dat van het gemetselde muuroppervlak en harmoniëert daardoor met het tuinhuisje van DE ARK aan de overzijde.

De b.g.g. wordt bijna geheel aan het oog onttrokken door een hoge taxushaag, zodat we niet kunnen zien dat het metselwerk in diagonale lijnen aan de rooilijn ontspringt als gestyleerd opspattend boegwater, een zelfde verschijnsel als we ook bij DE ARK hebben waargenomen. Het eenvoudige halfsteens metselverband gaat via een doorlopende stootvoeg in de boeg over in kruisverband. Dat Staal definitief heeft afgezien van de associatie met een strijkijzer blijkt uit de louter als versiering toegevoegde boegspriet.

De asymmetrie in de linker zijgevel wordt, recht voor de boeg staande, weer tot symmetrie in combinatie met de rechter zijgevel. [Een voorgevel ontbreekt!] Opvallend is hier de vormgeving en de plaatsing van de vensters. Deze zijn naar voren toe schuin naar binnen geplaatst en ook de raamlijsten zijn schuin naar binnen in de sponningen gehangen en hebben binnenwaarts een trapezoïdale vorm. Het geheel veroorzaakt een optische vertekening, waardoor het lijkt alsof de ramen in gesloten toestand toch op een kier staan. Ze vertonen in aanleg veel overeenkomst met de ‘patrijspoortjes’ van DE ARK. Ze scharnieren aan de ‘smalle’ zijde, hetgeen logisch lijkt als men de ‘vaarrichting’ van een [b]ark in acht neemt.

Over het eindresultaat van zijn drie geschakelde villa’s was Staal zelf zeer ontevreden. Hun namen Bilbad, Elifaz en Zofar verwijzen naar de drie vrienden van Job, die hem op zijn mestvaalt komen bezoeken en sprakeloos zeven dagen en nachten met hem treuren om zijn rampspoed. De architekt treurt met hen mee over het slechte resultaat van zijn eigen experiment en over de wijzigingen in de bouwtekeningen van de andere architekten.

Bij aanschouwing van de huidige toestand van de drie villa´s zou Staal wellicht nog luider jeremiëren. Een deel van het metselwerk is gestuct en in drie verschillende kleuren gesausd, wit, crème en zwart. Er zijn luiken en deuren in blanke lak aangebracht en ondeskundig uitgevoerde restauraties aan het metselwerk verstoren het kruisverband. Het linker pand is op harteloze wijze van een aan- en opbouw voorzien, nota bene op verzoek van een beeldhouwer. Het geheel maakt bovendien een verwaarloosde indruk, zowel wat het pand als wat het tuinonderhoud betreft.

Hoewel Staal hier vooral heeft geëxperimenteerd met kubusachtige bouwvormen, vertonen de panden toch overeenkomsten met DE ARK, zoals de gepotdekselde uitbouw met lessenaardak en dito muurdelen, die ook hier de slaapfunktie vervullen, de platte daken van de langgerekte hoofdbouw met schoorstenen op de hoeken, de ruime balkons, de meervoudig geschakelde horizontale vensters, gestroomlijnde houten ornamenten, aflopende tuinmuurtjes en erfafscheidingen die naadloos uit de muren lijken te groeien.

Afgaande op een foto uit 1918, lijkt het of Staal weinig reden tot klagen heeft gehad. Hopelijk komen ook hier ooit nieuwe bewoners, die dezelfde voortvarenheid en gevoel voor stijl aan de dag leggen bij de restauratie, als de bewoners van DE ARK.

 

Kropholler

De villa’s Meerlhuis en Meezennest zijn ruggelings aan elkaar gekoppeld en gespiegeld, zwaar overhuifd met een rieten kap. Aan de noord- en de zuidzijde torenen aan weerszijde van de voordeur immense schoorstenen boven het dak uit.

Ertussen hangt het venster van een dakkapel, dat de vorm heeft van een omgekeerde parabool. Het geheel doet denken aan een reusachtig gestyleerd buidelmezennest. Onder het paraboolvenster wijken de schoorstenen weer uiteen en beschutten samen het portaal naar de voordeur. Onmogelijk te benoemen waar de schoorstenen ophouden en overgaan in de buitenmuur van de b.g.g. Wie deze indrukwekkende plastiek eenmaal op het netvlies heeft gekregen, zal het beeld niet snel weer verliezen.

Krophollers praktische instelling is al even ter sprake gekomen, naar aanleiding van de roedeloosheid van de vensters in DE ARK. Ook hier dus grote raamoppervlakken. Koken geschiedde op gas, een vooruitstrevende gedachte in een tijd, waarin het gestookte fornuis nog gemeengoed was. In het interieur zijn stortkokers en doorgeefluiken aangebracht. Ze ging zelfs zover dat de vogels van binnenuit gevoerd kunnen worden in kubusvormige uitsparingen in de buitenmuur naast de erkers.

De naamgeving van het pand wordt verder onderstreept door de uitgespaarde nestelspleten in de pseudo-steunberen aan de westzijde en de gestyleerde vleugelvormige luiken van de meidenkamers op de b.g.g. De uiterst gedetailleerde zorg, besteed aan het metselwerk, treedt ook hier weer op de voorgrond, doordat in de steunberen om en om een steen met een gladde strek een een gebroken kop wordt verwerkt ter bevordering van de expressiviteit.

De in het strooien dak geïntegreerde balkons op de hoeken aan de westzijde, doen nogal amateuristisch aan. Het centrale balkon, dat is ondergebracht in een dakkapel, vertoont met de vensters daaronder, een eenheid in gescheidenheid. De scheidslijn tussen Meerlhuis en Meezennest wordt erdoor verdoezelt, maar verraadt zichzelf door de scheidingswand achter de rieten slab in het balkon, die tevens het vaak voorkomende verschil in opvatting bij de bewoners zichtbaar maakt, over het best passenden kleurenschema in het schilderwerk.

Het bruggetje over de Broekbeek is ook een ontwerp van Kropholler. De bewoners beschouwen het kennelijk niet als behorend bij hun erf en goed. De geïntegreerde bloembakken zijn slechts gevuld met bladafval en het geheel is groenig uitgeslagen, waardoor de uit cirkelsegmenten bestaande struktuur en de esthetiek van de horizontale, vertikale en diagonale metselverbanden teloor gaat.

G.F. La Croix

Zijn dubbele landhuis is naamloos. Het heeft een gezamenlijke as van symmetrie met het Meerlhuis/Meezennest van Kropholler. Het meest opvallend is de elegante rechtlijnigheid van het langgerekte, uitkragende, met pannen gedekte schilddak en de snavelornamenten op het snijpunt van de gepotdekselde wanden. Het pand krijgt daardoor een oriëntaals karakter, dat wel enig geweld is aangedaan nu de sierlijke golf-ornamenten uit het schilderwerk grotendeels zijn verdwenen. Alleen in de gegolfde dakrand is daarvan nog een restje bemerkbaar.

De huidige bewoners hebben hun hoop gesteld op de Dienst Monumentenzorg om de kostbare beschildering op de nog steeds aanwezige oorspronkelijke betimmering te kunnen financieren, hetgeen ook hier bewijst, dat men zich bewust is van de [vergane] schoonheid en het verleden van een historisch woonhuis. Net als bij de panden van Staal, geldt ook hier dat de betimmerde buitenwanden duiden op de slaapfunktie.

De eenheid die het uitstraalt wordt, behalve door het dak, mede bepaald door de enorme combinatie erker/balkon, die net als bij het Meerlhuis-Meezennest, de scheiding tussen de twee huizen verdoezelt. De onopvallen scheidsmuur op het balkon wijst ook hier op de werkelijkheid. De vensters in de verdieping hebben een roedenverdeling, die vooral in de zijgevels opvallen door de in vieren gedeelde ruitvorm. Op de b.g.g. hebben alle vensters nog de originele glas-in-lood ramen.

C.J. Blaauw

De drie panden van Blaauw vertonen zoveel uitwendige overeenkomsten in de gevelbehandeling, de heftig golvende rieten kappen en de toepassing van het houtwerk, dat ik meen me te kunnen beperken tot de beschrijving van pand XVI, waarvan latere bewoners gemeend hebben de naam te moeten wijzigen in De Ste, een verwijzing naar de plattegrond, die door de toevallige passant niet gauw begrepen zal worden.

De onbescheiden naam wordt op de voorgevel weliswaar met een bescheiden stervorming ornament aangeduid, maar de vormgeving van het smeedijzeren hek en de naam daarop, verdienen geen andere kwalificatie dan overkill. De rijkere semantiek van de oorspronkelijke naam, de Meerhoek, was zowel aan de plattegrond als aan de opbouw van het pand gerelateerd, omdat die meer hoeken dan gebruikelijk vertonen. Bovendien wordt hiermee de hoek van Park Meerwijk benoemd, waarvan de bissectrice zoals gezegd, overeenkomt

met de as van symmetrie in de plattegrond van de villa. En tenslotte is nu ook nog de klankovereenkomst verdwenen met de naam van de villa aan de overzijde van de Lijtweg, de Meerhoeve. Hoewel de opbouw er zeer ingewikkeld uitziet, bestaat de plattegrond in wezen uit twee concentrische vierkanten, die ten opzichte van elkaar 45 graden zijn gedraaid, waardoor een achtpuntige ster ontstaat. Het bovenste vierkant is op de eerste verdieping uitgebouwd tot een kruis, waarvan de geheel met riet beklede lange arm, in de achtergevel, schuin naar beneden reikte tot op de b.g.g.

In het midden daarvan liep een met riet beklede schoorsteen in één sierlijke gebogen lijn, bijna vanaf de rooilijn naar boven, kliefde een dakkapel op de 1e verdieping in tweeën en liep vóór een dakkapel in de zolderverdieping door tot ver daarboven. De vormgeving was even spectaculair als die van de schoorstenen van Kropholler.

Helaas is met de verandering van de ingangspartij ook dit prachtige beeld aangetast. Bij moderne aanpassingen moet de venustas het nu eenmaal wel vaker afleggen tegen de utilitas.

Op drie hoeken van het onderste vierkant staan steunberen, die drie armen van de eerste verdieping ondersteunen. Tussen steunbeer en arm liggen robuuste doch elegant gesneden steunbalken, die met hun gegolfde uiteinden en lichtgebogen onderkant doen denken aan prauwen uit het gebied van de Stille Zuidzee. Ze ondersteunen de enorme dakkapellen die bijna de gehele breedte van een arm beslaan. De uitkragende vloeren dienen daarbij als zonnescherm voor het woongedeelte eronder. Het inpandige hoekbalkon boven de ingangspartij is aan het interieur toegevoegd, de andere drie zijn nog glorieus aanwezig. Het potdekselen wijst ook nu weer op de slaapfunktie en vertoont op de hoeken overeenkomst met de snavelversieringen bij la Croix.

Het is dit pand dat Vilmos Huszar destijds als uitgangspunt nam voor zijn onfrisse aanval op de bouwers van de AS. In zijn vergelijking met het woonhuis Huis ter Heide van R. van ’t Hof, getuigt de Meerhoek in zijn bewoordingen, van verval en het afsterven der Renaissance. De bouwmeester wordt gebrek aan beschaving en bestialiteit aangewreven. ‘De keuze der materialen hangt af van de aanleg van de bouwmeester, naarmate die hartstochtelijk, natuurlijk, dierlijk, ofwel redelijk, geestelijk, menschelijk is. Hoe meer gecultiveerd de bouwmeester is, hoe minder hij de natuurlijke materialen zal laten domineren, zooals: met de “hand gevormde” baksteen, hout, riet, enz. […] dierlijkheid of hartstocht heeft altijd behoefte aan uiterlijk effect , wat te verklaren is, daar de zinnelijke prikkels de drijfkracht zijn…’.

P.Kramer

Het enig overgebleven pand van Kramer is dat, wat thans het naambordje De Hut draagt. Alweer zo’n ongelukkige naamsverandering, waardoor het oorspronkelijk Tyltyl in het vergeetboek is geraakt. Het bijbehorende schuurtje heet Mytyl, twee sprookjesnamen, voor sprookjeshuisjes in een sprookjesbos. Het is dit sprookjesachtige karakter, dat sommigen onacceptabel vinden en niet passend in een volwassen architektuur. Maar waarom zou architektuur uitsluitend afgestemd moeten zijn op volwassenen, kinderen wonen ook en welk klasgenootje zou in deze omgeving niet met z’n daar wonende vriendjes willen ruilen. Tyltyl gaat zwaargebukt onder het zojuist vernieuwde rieten zadeldak, maar kan typologisch geen aanspraak maken op de benaming villa of landhuis, het diende danook destijds als conciergewoning volgens de mondelinge overlevering van de omwonenden. De karakteristieke horizontale roedenverdeling is overal aanwezig. De positionering is nogal nonchalant, het lijnt met geen van de andere gebouwen, noch met de straten waaraan het ligt. Het tuinhekje toont wat kolossaal in verhouding tot de pandjes. Het sympathieke eraan is evenwel, dat het vervaardigd is aan de hand van het hekje dat zichtbaar is op de foto hierboven, van de drie verloren gegane villa’s van Kramer.

Ook als pontifex is Kramer in Bergen vertegenwoordigd, in de twee overgebleven bruggetjes aan de Meerweg, die naar de oorspronkelijke villa’s leidden. Ze worden grotendeels aan het oog onttrokken door het oprukkende groen. Net als bij het Krophollerbruggetje wordt het metselwerk gekenmerkt door een horizontale, vertikale en diagonale belijning, maar het heeft niet dezelfde ronde vormen. De buurman was van mening, dat de eigenaar het hier afgebeelde exemplaar geweld heeft aangedaan door de voegen geheel op te vullen en hij voegde er bemoedigend aan toe dat hij zijn eigen bruggetje binnenkort gewetensvoller zou laten restaureren.

Internationale wisselwerking[?]

Het kader waarbinnen de werkgroep opereert en waarbinnen dit paper wordt geschreven is de ‘european context’, een nogal benauwende afbakening, gezien de in de litteratuur vermelde inspiratiebronnen van de AS-architekten, die op z’n minst drie werelddelen behelzen. Ook met betrekking tot Park Meerwijk in Bergen worden verschillende werelddelen als inspiratiebron voor de ornamenten of de stijl genoemd. Maar zoals Hanneke Olyslager over het werk van Michel de Klerk schrijft: “Er wordt in de bestaande litteratuur immers wel vaak gezinspeeld op een oosterse inspiratie in het werk van de Klerk, maar die inspiratie wordt nooit concreet toegelicht”, is dat niet alleen van toepassing op het werk van de Klerk en ook niet alleen op de oosterse inspiratie. Zij is inderdaad de enige die met concrete voorbeelden, waarnaar ik eveneens op zoek was, in woord en beeld het werk van de Klerk illustreert.

Weliswaar is de Klerk in Bergen niet vertegenwoordigd, maar ‘the tireless inventor of new architectural ideas, would be esteemed as the inimitable artistic ‘leader’ of the architects of the Amsterdam School’, en dat wordt door niemand tegengesproken. Het probleem is echter dat, doordat de theorie-vijandige de Klerk weinig of niets op schrift heeft gesteld, elke concrete verwijzing speculatief blijft. Olyslager noemt in haar artikel alleen al de volgende invloedssferen:

  • Egypte, lotusknoppen en waaiervormen
  • Indonesië, decoratie van dakranden, hindoeïstische en boedistische tempelvormen, Menankabause huizen, de parabool van gebogen bamboe dakspanten
  • Oostenrijk, de monumentale opzet van de Wiener Sezession, de parabool van de architekt Olbrich
  • De internationale Art Nouveau

Over de wijze waarop de Klerk dit alles toepast schrijft Olyslager: “Met grote scheppingsdrang en fantasie was hij in staat deze vormen en motieven te verwerken tot een zo oorspronkelijke kunst, dat de bronnen ervan vaak nauwelijks meer herkenbaar zijn”. Als ze echter beweert dat de puntig uitlopende poten van een fauteuil zijn beïnvloed door de spits toelopende daken van Menankabause huizen, dan vermoed ik dat ze ook zelf het spoor naar de bronnen bijster is en weet ik niet in hoeverre de concrete voorbeelden serieus zijn te nemen.

De Klerk zelf heeft al vóór 1917 een reis door Scandinavië ondernomen. In dit verband somt Helen Searing ook de overige bronnen nog eens op: “[…]Einige dieser Quellen kannte er aus erster Hand, wie im Falle der Arts and Crafts und der skandinavischen regionalen romantischen Architektur, natürlich auch der heimatlichen holländischen Tradition. Andere Einflüsse – der Wiener Sezession, der Darmstädter Künstlerkolonie und der Glasgow School – kamen über Illustrationen in Büchern und Zeitschriften”. Aan de lijst van landen kunnen we nu dus ook Scandinavië, Duitsland en Engeland toevoegen.

Over de Klerks vriend Kramer, schrijft Kohlenbach dat de denkbeelden van de soefi’s een grote rol in z’n leven speelden en dat de oosterse gedachtenwereld en oosterse kunst in het algemeen hem aantrokken. En Wijdeveld zag volgens hem behalve oosterse en japanse invloed ook verband met de engelse landhuisarchitec-tuur van Shaw, Baillie Scott, Luytens en Voysey. Ene Denish Sharp ging nog een stapje verder door de oriëntatie van Kramers villa’s in westelijke richting te interpreteren als een hommage aan de engelse Arts and Crafts beweging, terwijl Casciato zelf ze onderhevig acht aan javaanse invloeden.

Amerika ontbrak nog aan het rijtje landen dat een rol speelt in Park Meerwijk, maar dat probleem lost Casciato op door het dubbele landhuis van la Croix als ‘vaguely Wrightian’ te bestempelen. In het gedetailleerde houtsnijwerk herkent hij, ik ook, de oosterse traditie.
Beïnvloeding in omgekeerde richting heeft op bescheiden schaal vóór 1917 vooral in Duitsland plaatsgevonden o.a. door het twaalfjarig verblijf van Lauweriks aldaar en door het bezoek van Mendelsohn en Bruno Taut aan ons land. Taut was ervan overtuigd dat Nederland destijd het meest vooruitstrevende land op het gebied van de architektuur was. Ik denk niet dat Park Meerwijk daarin een grote rol heeft vervuld. Slechts eenmaal trof ik een verwijzing aan naar de nagenoeg verloren gegane villa Beukenhoek van Kropholler. In het Duitse blad Die Gartenlaube [no. 52, 1924] wordt in een artikel onder de kop ‘Wie man heute Villen baut’ de Beukenhoek op één lijn gesteld met villa’s van Erich Mendelsohn. Ik laat dit aspekt daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Toen ik het onderwerp Park Meerwijk ter hand nam was ik nieuwsgierig naar drie aspekten, het ontstaan van het villapark, de herkomst van de soms uitbundige versierdrift en de beschrijving van de individuele gebouwen.
Het litteratuur- en archiefonderzoek betreffende de ontstaansgeschiedenis heeft bevredigende resultaten opgeleverd, hoewel ik het betreur dat er zo summier is genotuleerd, waardoor ik geen oplossing heb kunnen vinden voor de schijnbaar ontbrekende 18e villa.
Het zoeken naar concrete oosterse voorbeelden voor de soms zo onhollands aandoende versieringen beschouw ik als een doodlopende weg. Dat die oosterse invloeden aanwezig zijn, zeggen alle auteurs elkaar gewillig na. De concrete voorbeelden van Olyslager zijn nauwelijks van toepassing op Park Meerwijk en zullen door het verstrijken van de tijd altijd hun speculatieve karakter behouden.
Uitgebreide beschrijvingen van de individuele villa’s heb ik, behoudens een niet erg inspirerend tekst in de databank van de Rijksdienst voor Monumentenzorg, niet aangetroffen. De restauratie van DE ARK bood de gelegenheid om de nieuwe situatie niet alleen te vergelijken met de oorspronkelijke, maar ook met het tussenstadium. De andere villa’s verdienen eveneens een ruimere aandacht dan ze hier hebben gekregen. Misschien kom ik daar bij een volgende gelegenheid nog eens op terug.

Geraadpleegde werken:

  1. 1918
    H.Th. Wijdeveld, ‘Het Park Meerwijk te Bergen’, Wendingen 1 [1918] no 8
  2. 1975
    Zeiler, F.D. e.a., Bergen, dorp vol monumenten, pp. 162-166, Arcanum, Amsterdam
  3. 1986
    Wit, W. de, e.a., Expressionismus in Holland, Die Architektur der Amsterdamer Schule, Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart
  4. 1988
    Olyslager, H., ‘Indische invloed op het werk van Michel de Klerk’, in Jong Holland, no 4, pp. 21-31
  5. 1994
    Kessel, E. van, Kuperus, M., Margaret Staal-Kropholler, architekt 1891 – 1966, 010 Publishers, Rotterdam
  6. 1994
    Kohlenbach, B.Pieter Lodewijk Kramer, Architect van de Amsterdamse School, V+K Publishing, Naarden
  7. 1995
    Komen, K., Waar de kunst bloeit: Bergen 1900-1995, VHS, Bergen
  8. 1996
    Casciato, M., The Amsterdam School, 010 Publishers, Rotterdam
  9. 1997
    Bock, M., Johanisse, S. and Stissi, V., Michel de Klerk, Architect and Artist of the Amsterdam School 1884-1923, NAi Publishers
  10. 1997
    Leeuwen, E. van, Vroom, W., Kranenburgh Cahier no 3, Bouwkunst in Bergen en Bergen aan Zee, 1900-1940,Ter Burg Offset, Alkmaar
  11. 2001
    Haslinghuis, E.J., Janse, H.Bouwkundige termen, Primavera, Leiden

foto’s in kleur © jantromp
z/w scans © NAi, rotterdam

Scroll naar boven